In deze vorm is zij het geschenk van de godin met het grootste hart en de mooiste glimlach, Aphrodite.
Aphrodite wordt beschreven als “gouden godin, blank als het zeeschuim, met gouden haar, mooie ogen, zachte huid en prachtige borsten” en haar mond wordt met een rozenknop vergeleken. Ze is de godin van de liefde en van de prostituees. Homeros noemt haar “de godin die de glimlach liefheeft”. Haar liefdesgordel (bustehouder?) bevat haar toverkracht. Het ontkennen van het genot van de liefde is een zonde in haar ogen. Eén van haar symbooldieren is de duif.
Hij was Pyramos en zij was Thisbe: wat ze samen deelden, zou van korte duur zijn.
Het gegeven van de onmogelijke liefde is een geliefd thema:
-
Op het verhaal van Pyramos en Thisbe is Shakespeare’s toneelstuk “Romeo en Julia” gebaseerd. Ze zijn buren, jong en verliefd, maar mogen niet trouwen. Ze spreken af bij een moerbeiboom, maar Thisbe is er eerst en moet vluchten voor een leeuwin met een bebloede muil. Ze laat haar sluier vallen en deze wordt besmeurd door het bloed. Pyramos vindt de sluier, denkt dat Thisbe dood is en pleegt zelfmoord, waarna zij terugkomt, hem aantreft en eveneens zelfmoord pleegt. De vruchten van de moerbeiboom zijn sindsdien rood i.p.v. wit.
-
Kaunos en Byblis zijn een tweeling uit Milete, die verliefd op elkaar worden. Kaunos ontvlucht de stad om aan zijn incestueuze gevoelens te ontsnappen. Byblis gaat hem achterna en haar tranen doen een bron ontspringen.
Overal in de stad verschenen versjes op de muren en er werden schunnige liedjes gezongen, met Leos als het mikpunt van spot.
Graffiti zijn bijna zo oud als de mensheid. Je zou zo ver kunnen gaan om de prehistorische groschilderingen in Lascaux e.d. als graffiti te beschouwen. Afgezien daarvan is één van de oudste voorbeelden een inscriptie op het Griekse eiland Astylapaia uit de 6de of 5de eeuw v.C.: “Hier was Nikasitimos om Timiona te beklimmen.” (Aangezien deze ontboezeming geïllustreerd wordt met twee duidelijk herkenbare penissen, gaat men ervan uit dat zowel Nikasitimos als Timiona mannennamen zijn.)
Tijdens een nachtelijke escapade had een bende losgeslagen jongeren, op aanstoken van Alkibiades, het zelfs aangedurfd om van een Hermeszuil op de agora de fiere fallus af te breken en er een versje in te krassen.
De hermen of Hermeszuilen zijn een uitvinding van de tiran Hipparchos. Ze bestaan uit een rechthoekig steenblok met daarop het hoofd van een bebaarde man. Op anatomisch correcte plaats bevindt zich een mannelijk geslachtsdeel in erectie (fallus). Ze beschermen huis en stad en doen dienst als grensstenen en wegwijzers, soms met drie hoofden op een wegsplitsing. Op de agora staan beroemde hermen, gewijd aan de overwinning van Kymon op de Perzen.
Het was een ontzettend kostbaar stuk, beschilderd door de gerenommeerde Euphronios.
Euphronios is één van de belangrijkste vazenschilders aan het begin van de 5de eeuw v.C. Hij wekt daarom veel jaloezie op en zijn collega’s proberen hem te evenaren en indien mogelijk te overtreffen. Op één van de vazen van een concurrent is volgende inscriptie te lezen: “Nooit heeft Euphronios er zo een gemaakt!"
Dat was vooral te danken aan koning Alexander van Makedonia, de zogenaamde “Griekenvriend”, die de vazen en kommen van Euphronios verwoed had verzameld.
Het koninkrijk Makedonia ligt op het Balkanschiereiland en strekt zich uit over het hedendaagse Noord-Griekenland, Zuidwest-Bulgarije en Noord-Macedonië. Tussen 498 en 454 v.C. wordt het geregeerd door Alexander I, die een grote bewondering heeft voor de Griekse cultuur. Hij wordt de philhelleen genoemd (lett. “de Griekenvriend”). Hij verkrijgt als niet-Griek zelfs het recht om de Olympische Spelen te mogen bijwonen.
Het was een fijnzinnige afbeelding van het liefdeskoppel Hero en Leander, elk aan één kant van het zwarte water, onbereikbaar voor elkaar, met de armen uitgestrekt als in een omhelzing op afstand.
Leander is een jongeman uit Abydos, die iedere nacht over de Hellespont (Dardanellen) zwemt om zijn geliefde Hero in Sestos te bereiken. Hij wordt daarbij geleid door een lamp, die zij ontsteekt als baken. Wanneer Hero’s lamp op een nacht uitgaat, raakt hij verloren en hij verdrinkt. De volgende ochtend vindt Hero zijn aangespoelde lichaam en ze werpt zich in zee.
Leanders naakte lichaam was het toonbeeld van het mannelijk schoonheidsideaal en Hero’s jurk wapperde in de wind, zo realistisch dat je de stof kon voelen.
Het Griekse mannelijk schoonheidsideaal is een atletisch lichaam, met brede schouders, slank middel, ronde billen en stevige dijen. Uitzonderlijk gespierd is minder aantrekkelijk.
Het leek alsof hij de doos van Pandora in zijn handen had, waarin alle leed van de wereld opgesloten zat.
Pandora betekent “de door allen begiftigde”. Zij is een creatie van Hephaistos, in de vorm van een mooie vrouw, die van alle goden iets ontvangt om haar aantrekkelijkheid te verhogen. Zeus stuurt haar naar de aarde, uit wraak omdat de titanenzoon Prometheus (lett: “degene die eerst nadenkt”) aan de mensen op aarde het vuur heeft geschonken, tegen zijn bevel in. Pandora draagt een aardewerken potje bij zich, dat niet geopend mag worden. De broer van Prometheus, Epimetheus (lett: “degene die later nadenkt”) opent de pot en alle ellende en onheil ter wereld komt eruit. Alleen de hoop blijft achter. (Over het achterblijven van de hoop breken filosofen en taalkundigen zich het hoofd. Misschien moet “hoop” geïnterpreteerd worden als “voorgevoel”. Als de mens op voorhand een idee zou hebben van het onheil dat hem te wachten staat, wordt het leven helemaal ondraaglijk.)
En terwijl Peteos de gestalte van zijn zoon steeds kleiner zag worden, bedacht hij cynisch dat de goden tevreden konden zijn.
Het adjectief “cynisch” is afgeleid van de cynische stroming in de filosofie, die wordt onderwezen in het Kynosargos-gymnasium te Athene (vandaar de naam). De grondlegger is Antisthenes. Een andere belangrijke vertegenwoordiger is Diogenes (tussen 400-300 v.C.), die vindt dat een mens niet moet onderdrukken wat hem door de natuur wordt ingegeven, dus laat hij harde winden en boeren en hij masturbeert in het openbaar.
Brises liep met dichtgeknepen neus en de ogen van een vreemdeling door de stad waar hij geboren was, maar die hij zich amper kon herinneren.
In Griekse steden is geen afvoer. De stank overheerst. Kevers en torren verwerken het afval.
De eerste plek die hij bezocht was het badhuis.
In de loop van de 5de eeuw v.C. begint men badkamers te installeren in de rijkere huizen. Daarvoor wast men zich in het badhuis, onder publieke fonteinen (zowel mannen als vrouwen) of in een verplaatsbare badkuip. (Mannen en vrouwen wassen zich steeds apart. Als een man zich wast in hetzelfde bad, kan hij last krijgen van voorbijgaande, maar pijnlijke kwalen.) In het badhuis int de badmeester de toegangsprijs, houdt toezicht en leidt de slaven bij het aanhouden van de kachels, het schrobben van de bezoekers en het inwrijven met olie. Badmeesters staan bekend als boertig en niet al te eerlijk. In het badhuis kan je een zitbad te nemen, water uit een bassin gebruiken of zwemmen. Individuele baden staan opgesteld langs de wanden van een ronde kamer, soms voorzien van stoven. In de badhuizen zijn aparte ruimtes voor vrouwen, maar daar komen vooral courtisanes en vrouwen uit de laagste klassen. Metoiken zijn niet toegelaten tot het badhuis, arme burgers wel. Dakloze burgers hangen er lang rond en verbranden soms omdat ze zo dicht bij het vuur zitten.
“Het wordt vanmiddag met een kleine ceremonie aan boord gebracht, wanneer de schaduw van de zonnewijzer 6 voet lang is.”
Vanaf het midden van de 5de eeuw v.C. wordt de tijd gemeten met een zonnewijzer (gnomon). Er staan er verschillende, verspreid door de stad en in de burgerhuizen. Ze zijn zo’n 30 cm hoog en er wordt afgesproken “voor het moment dat de schaduw zo en zo lang is”. Een andere, veel gebruikte tijdsaanduiding is de uitdrukking “wanneer de markt het drukst is”. Daarmee wordt de helft van de voormiddag bedoeld. (cfr. Herodotos: “…Nadat Xerxes bij zonsopgang plengoffers had gebracht, wachtte hij nog tot de tijd dat de markt vol is en rukte toen op…”)
Dus maakten ze samen de korte tocht tussen de lange muren van Athene naar Piraeus.
De oud-Griekse lengtematen (bij benadering)
-
1 vingerbreedte 1,75 cm
-
1 handbreedte: 7,5 cm
-
1 voet 31 cm
-
1 el 45 cm
-
1 vadem 185 cm
-
1 plethron 31 m
-
1 stadion (100 vadem) 185 m (of 192 m, wanneer het stadion van Olympia als maatstaf gebruikt wordt)
-
1 parasang 5,5 km
-
1 schoinos 11 km
De zoon moest boeten voor de fouten van de vader... en de moeder.
Dit was de gangbare opvatting, maar niet volgens Perikles. Hij vindt dat nakomelingen niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor daden van hun voorvaderen.
“Perikles, mensen die behoefte hebben aan een lamp, gieten er ook eerst olie in!”
De filosoof Anaxagoras van Klazomenai heeft last van depressieve buien. Perikles probeert hem moed in te spreken door hem erop te wijzen dat hij nood heeft aan Anaxagoras zijn goed raad. Daarop houdt Anaxagoras hem voor dat mensen, die behoefte hebben aan een lamp, er eerst olie in moeten gieten.
En zo meteen zou ze naar Cyprus vertrekken, het eiland waar ze thuishoorde.
Omdat Aphrodite aan land gekomen is op Cyprus, is dit eiland de voornaamste zetel van haar eredienst.
Hoe was het toch in godsnaam mogelijk dat die dwaze Atheners de meest getalendeerde kunstenaar aller tijden uit hun stad hadden verdreven, alleen omdat het een vriend van Perikles was?
Pheidias wordt door politieke vijanden van Perikles in 438 v.C. beschuldigd van verduistering van goud en ivoor, bestemd voor het beeld van Athena, en opgesloten. Hij wijkt uit naar Olympia.
Haar oudste, Eros, flankeerde haar aan de rechterzijde en zijn jongere broer Anteros stond aan haar andere kant.
Anteros is de god van de wederliefde, zoon van Ares en Aphrodite en broer van Eros. Hij staat voor onbaatzuchtige mensenliefde. Een standbeeld van hem staat op Piccadilly Circus, Londen.
“Er wordt een handelsschip gelost,” stelde Philemon onverschillig vast.
De handel is zeer intensief, met zeer wijde vertakkingen, tot het Verre Oosten toe. Op de Middellandse Zee is na de Minoïsch-Myceense tijd de handelsvaart in handen van de Feniciërs. Zij worden verdrongen door de Grieken, eerst met Milete, later met Korinthe en vervolgens Athene als belangrijkste centra. In het westen handhaaft Carthago zich, terwijl in het noordwesten de Etruriërs een vooraanstaande plaats innemen.
De handelsschepen varen per zeil, meer dan door roeiers. Men kent het anker, maar geen winch, geen betrouwbare kaarten, kompas, vuurtorens. Het tonnage is onder de 400 ton. Men vaart steeds in het zicht van de kust of men springt van eiland naar eiland, steeds zorgend dat men in een haven is voor donker. Er wordt alleen in de zomer gevaren.
Ze werden opgehouden door een groep stoere havenslaven, die kleipotten vol amandelen, wijn en vijgen een pakhuis binnendroegen, onder toezicht van de meegereisde handelsvertegenwoordiger.
Het zijn gewoonlijk metoiken die als scheepshandelaren (emporoi) de transporten organiseren van de goederen die de Atheense haven bereiken. De staat heft belastingen van 1-2 % op het handelsverkeer over Piraeus. De dokwerkers voor het laden en lossen zijn slaven in dienst van de staat. Als exportproducten hebben de Atheners zilver, aardewerk, wijn, druiven en olijfolie. Hun import is heel omvangrijk: hout (Thrakia), gezouten vis (Hellespont), graan (Boiotia), weefsels, glas en verf (Phoenikia, Carthago), luxe-glaswerk, dadels en meel (Phoenikia), papyrus, zeilen en touw (Egypte), leer (Kyrene), ijzer (Etruria, Lusitania), ivoor (Lybia), vijgen (Rhodos), goud (Thrakia), koper (Lusitania), slaven (Middellandse Zeegebied), linnen (Ionië), vlas (Sicilië), geborduurde stoffen (Chios, Milete, Kypros), mantels (Achaia), soldatenmantels (Megara), vermiljoen (Keos), wijn (Thasos, Chios, Lesbos, Rhodos, Fenicë, Thrakia en Egypte), parelhoenderen (Numidië), fazanten (Kolchis), hoenderen (Perzië), amandelen (Naxos), granaatappelen (Kypros), uien (Samothrace), knoflook en bieslook (Carthago), marmer en wijn (Thasos), barnsteen (Skythia), marmer en vijgen (Chios), marmer (Paros), purperen stoffen (Phoenikia), glas en textiel (Sidon), tin (Brittannia), graan en paarden (Akragas).
De oud-Griekse inhoudsmaten (bij benadering)
1 schepel 52,5 l
1 amfoor 26,2 l
1 chous 3,43 l
1 choinix 1,14 l
1 kotyle 38 cl
“Zeven mina’s,” klonk het plots helder over de kade.
De prijs voor krijgsgevangenen in de 5 eeuw v.C. bedraagt 2 minas, in de 4de eeuw v.C. 5 minas. Een ongeschoolde slaaf kost 2 minas, een vrouw iets meer dan 2 minas en een geschoold ambachtsman tussen 3 en 6 minas. In Athene leven in totaal zo’n 110 000 slaven. (In Sparta zijn er gemiddeld 3 slaven per burger.)
“Zeven mina’s,” herhaalde hij, zo kalm alsof hij bij de barbier zat.
De barbier knipt haar, baard en snor, verzorgt handen en voeten en bij hem kan je de laatste roddels vernemen.
Zoals ze van de geëerde dokter had geleerd, onderzocht ze het meisje eerst heel grondig, waste haar daarna van kop tot teen en behandelde vervolgens geduldig en zorgzaam elke striem en elke kneuzing met een een verzachtende zalf van wilgenbast.
Wilgenbast bevat van nature salicylzuur en wordt gebruikt in balsem en thee.